Carven (of snijden)
Slippen (of roetsjen)
Aangrijpen
Kanten
De kant houden
Voor-achter balans
Loslaten
Uitbreken
Klapperen
Zoeken
Carven (of snijden)
Carven wil zeggen: een gesneden bocht skiën. Dat is een bocht, waarbij de ski geen zijwaartse beweging maakt. Om een carvebocht (of gesneden bocht) te skiën is op zich niet heel moeilijk: kantel beide ski’s gelijktijdig op de kant, en de taillering van de ski maakt dat de ski’s een bocht skiën. Als daar geen extra krachten aan worden toegevoegd, is dit een gesneden bocht. Daarvoor moet de ski wel gebogen kunnen worden, zodat de tip, het midden (onder de schoen) en de achterkant van de ski allemaal door dezelfde lijn lopen. Dit levert dan zo’n mooi strak spoor op achter je. Een gesneden bocht is dus per definitie niet geslipt. Een gesneden bocht kan nooit groter zijn dan de radius van de ski, wel kleiner (naarmate je de ski meer buigt wordt de gesneden bocht kleiner). Terug naar boven
Slippen (of roetsjen)
Een geslipte bocht is per definitie niet gesneden. Dat wil zeggen: op het moment dat je slipt (of roetsjt) snij je niet. Een geslipte bocht heeft dus een zijwaartse beweging erin. In één bocht kan je wel overschakelen van snijden naar slippen of van slippen naar snijden, maar je kan niet die twee zaken tegelijkertijd uitvoeren. Een geslipte bocht is niet beter of slechter dan een gesneden bocht, je gebruikte hem alleen voor andere doeleinden en hij werkt anders. In een geslipte bocht maak je meer gebruik van de hele lengte van de ski om grip te hebben. Als een schraapstaal schraapt de ski als het ware over de sneeuw. Door die weerstand kan je de snelheid controleren. Met goede techniek kan je op die manier met elk soort ski’s op alle snelheden en steilheden alle bochtgroottes maken (dus ook stapvoets, op de plaats een bocht draaien op FIS GS-ski’s van 195). Wedelen, de eerste parallelle bochten die een beginner skiet, het zijn allemaal geslipte bochten. Het is namelijk de meest gecontroleerde manier van bochten maken, dus sowieso een goede techniek om te ontwikkelen en te onderhouden. Terug naar boven
Aangrijpen
Het aangrijpen van de ski heeft te maken met de bochtinitiatie. Als je de ski op de kant zet en druk geeft op de voorkant van de ski, dan grijpt de tip letterlijk aan in de sneeuw. Dat is het punt vanaf waar de ski zijn gesneden of geslipte bocht inzet. Ski’s die wat minder torsie-stijf zijn, zullen minder direct aangrijpen dan ski’s die wel heel torsie-stijf zijn. Ook tip-rocker heeft het effect dat het aangrijpen van de ski wat wordt vertraagd. En dat een ski niet meteen op alles aangrijpt, maakt dat die ski als ‘vergevingsgezind’ kan worden betiteld, en niet elke onbedoelde beweging omzet in het aangrijpen van de ski. Als dat onverwachts gebeurt, heet dat ‘happen’, overigens. Terug naar boven
Kanten
Kanten wil heel simpel zeggen: de ski meer op de kant draaien. Voor gesneden of geslipte bochten, je moet ski’s kanten om niet zijwaarts de helling af te glijden. Door te spelen met de kanthoek kan je meer of minder grip regelen, en dus ook de mate waarin je feitelijk de rem erop zet in een geslipte bocht. Goed geslepen staalkanten zijn een voorwaarde voor een goed kant-effect. Terug naar boven
De kant houden
‘De kant houden’ wil letterlijk zeggen dat een ski genoeg grip heeft op de kant om te voorkomen dat als je in een (meestal gesneden) bocht wat extra druk geeft, dat de ski zijwaarts gaan slippen. Je zet extra druk als je een groter sturend effect van de ski wil, een strakkere bocht wil skiën dus. Als je echter bij het zetten van die extra druk letterlijk ‘door de ski heen trapt’, dan houdt de kant die extra druk niet. De kant houden maakt dus ook of een ski lijnvast is of niet. Als bij het minste of geringste die kant loskomt of gaat schuiven, houdt de ski zijn lijn niet, wat een gevoel van onvoorspelbaarheid kan opleveren, en zelfs kan worden beschouwd als ‘geen vertrouwen geven’ (je kan dan letterlijk niet op de ski vertrouwen). Je kan zeggen dat hoe torsie-stijver de ski is, hoe beter hij de kant kan houden. Terug naar boven
Voor-achterbalans
De voor-achter balans gaat over het balanceren van je zwaartepunt van voor naar achter. Als je mooi in balans op je ski’s staat, is het zwaartepunt van je lichaam midden boven je voet, met even veel druk op de voorvoet als op de hiel. Als je echter een nieuwe bocht initieert, en die druk aan de voorkant van de ski nodig hebt om die snel te laten aangrijpen, dan verplaats je die druk letterlijk naar voren. Als je gedurende de bocht wil dan de kant goed houdt, verplaats je die druk naar waar je die kantengrip nodig hebt: midden onder de binding. En aan het eind van de bocht, als je die nog even lekker wil doortrekken, wil je de druk wat meer achterin hebben, zodat de achterkant van de ski goed blijft aangrijpen. Zo kan je met die voor-achter balans spelen om de druk op de juiste plek in te zetten voor optimaal effect. Terug naar boven
Loslaten
Als je klaar bent met de bocht, wil je dat de ski de sneeuw loslaat, zodat je de volgende bocht kan inzetten. Dat beter loslaten, betekent ook het loslaten van de druk, waardoor je de ski’s op de andere kant kan rollen. Vooral in geslipte bochten of in diepe sneeuw is het fijn dat de achterkant van de ski niet blijft vasthouden of zelfs haken. Je wil dan dat die achterkant loslaat om de ski de andere kant op te slippen. Een opkrullend of afgerond achterkantje van de ski helpt daarbij. De meeste raceski’s hebben dat niet. Die zijn dan ook gemaakt om tot de laatste snik die sneeuw vast te pakken en in principe niet los te laten, tenzij je zelf met veel precisie de nieuwe bocht initieert. Terug naar boven
Uitbreken
Als de ski te vroeg loslaat, wanneer dat nog niet de bedoeling is, dan spreken we van ‘uitbreken’ van de (achterkant van de) ski. Het feit dat je niet lekker de bocht kan doortrekken, geeft een gevoel van onzekerheid en doorgaans niet van vertrouwen. Voor een speelse skiër is dit minder een probleem – zelfs fijn dat die kant makkelijk loslaat. Maar voor mensen die graag bochten zo veel mogelijk carven, en vooral van begin tot eind willen carven, is een achterkant die uitbreekt niet fijn. Ski’s met tail-rocker breken sneller uit, omdat de staalkant letterlijk de sneeuw af komt. Terug naar boven
Klapperen
Klapperen is het op en neer vibreren van de ski, meestal van het deel voor de binding. Een harde piste en een vrij lichte, minder stijve ski zijn vast ingrediënten voor dit fenomeen. Klapperende ski’s dragen niet bij aan het vertrouwen of de ervaring van stabiliteit van een ski. Een houten kern, volledige sidewall en wat massa zijn doorgaans ingrediënten die klapperen voorkomen. Terug naar boven
Zoeken
Een ski gaat zoeken (of wordt ‘zoekerig’) als hij continu licht aangrijpt en ongecontroleerd naar rechts of links wil. Dit merk je snel bij ski’s met een kleine radius die je vlak op de sneeuw skiet, bijvoorbeeld op een pad. Een kleine radius maakt dat die ski dan een groot zelfsturend vermogen heeft en dus makkelijk aangrijpt en op elke sneeuwvlok een carve-bocht wil inzetten. Dit zoeken is op zich makkelijk te voorkomen door de ski’s continu op de kant te houden, al is het maar een beetje. Maar een ski niet vlak skiën betekent dat je wat actiever moet zijn. En als je lange tochten maakt en op dat pad net even wat wilde bijkomen of je benen even rust wilde gunnen – helaas. Die relatieve rust moet dan dus even wachten. Een ski met een grotere radius voorkomt deze zoekerigheid. Terug naar boven