Er zijn veel mensen die aangeven dat ze met hun ski’s ‘niet makkelijk kunnen draaien’. Vervolgens vragen ze mij dan welke ski dan wél makkelijk draait. Een antwoord op die vraag is niet zo eenvoudig te geven. Er zijn op ski’s namelijk een paar verschillende manieren om te draaien. Met ‘makkelijk draaien’ kunnen volgens mij drie dingen worden bedoeld:
- De ski op zijn kant draaien;
- De ski zijn natuurlijke bocht laten snijden;
- De ski in een geslipte bocht forceren.
Dit zijn drie soorten van ‘draaien’ die allemaal weer net iets anders vergen van de skiër en waar de verschillende ingrediënten van ski’s een invloed op hebben. Dus laten we eens wat nader ingaan op wat die drie manieren van draaien in de praktijk behelzen en welke zaken in het materiaal daar invloed op hebben. Voor meer uitleg over het gedrag van ski’s, zie ook deze pagina.
Kantenwissel
Het op zijn kant draaien van de ski – omkanten, de kantenwissel – doe je eigenlijk voor elke bocht. Dat is de fase tussen maximale druk de ene kant op en de maximale druk in de bocht de andere kant op. Daar tussenin zit een fase van omkanten, die begint met het ontlasten van de druk, vervolgens het daadwerkelijke omkanten van de ski en dan weer het plaatsen van druk op de kant van de nieuwe buitenski.
Wat deze beweging helpt – behalve goede techniek en timing – is een smalle ski. Een smalle ski maakt het lichter om de ski überhaupt op zijn kant te rollen (de arm van de staalkant naar het midden van de ski is kleiner, dus het kost bij een smalle ski minder kracht).
Maar wat ook helpt in deze fase, is de rebound van de ski. Rebound wil zeggen: de verende werking van de ski. Gedurende de bocht span je de veer aan door de ski te buigen; zodra je die druk ontlast, komt die energie weer vrij en geeft de ski die energie weer voor een groot deel terug. Als je goed gebruik weet te maken van die rebound, helpt dat heel erg tijdens de kantenwissel. Ski’s met weinig rebound (bijvoorbeeld Atomic Redster XTI, Völkl RTM) zijn veel zwaarder om om te kanten, ook als het smalle ski’s betreft. Die rebound is denk ik nog een belangrijker factor dan de breedte van de ski, als het gaat om het gemak tijdens de kantenwissel.
Gesneden bocht
Na die kantenwissel, gaat het erom dat de ski zijn nieuwe bocht draait. Een van de manieren om dat te doen is de ski op de kant zetten en de taillering zijn werk laten doen. De tip grijpt aan en het feit dat de ski een sidecut heeft, doet de rest.
In onderstaande (Engelstalige) video wordt tussen 0:18 tot 1:36 goed uitgelegd hoe dat exact werkt en wat het verschil is tussen een gesneden en geslipte bochten (‘carving’ en ‘skidding’).
Voor zo’n gesneden bocht is het fijn dat een ski direct aangrijpt en vervolgens goed de kant houdt. Wat daarin vooral helpt (in de grip) is torsie-stijfheid, een sidewall en camber. Hier staat uitgelegd wat dat precies is. Hoe torsie-stijver de ski, hoe minder energie er verloren gaat in het omkanten. De camber zorgt ervoor dat de krachten over de hele lengte van de ski goed overgedragen worden aan de sneeuw.
Een sidewall versterkt die beide effecten. Je ziet ook dat ski’s die maar een gedeeltelijke sidewall hebben wat minder direct aangrijpen en wat eerder uitbreken. Datzelfde geldt voor ski’s met veel rocker op harde pistes (ski’s als de Atomic Vantage X 83 CTI en Salomon X-Race SC hebben dit probleem).
De radius is erg belangrijk in dit verhaal. Hoe kleiner de radius, des te groter het zelfsturend vermogen van de ski. Een slalomski zet je letterlijk op zijn kant en hij maakt die gesneden bocht. Eitje. Als je diezelfde korte gesneden bocht probeert te maken met een ski die qua constructie vergelijkbaar is, maar met een grote radius – een GS ski dus – dan draait die ski ineens een stuk minder makkelijk. De radius maakt namelijk dat die ski helemaal niet zo snel draait en je moet flink bijdrukken om de ski ver genoeg te buigen om toch die kleine gesneden bocht eruit te persen.
Geslipte bocht
In een geslipte bocht is het niet het aangrijpen van de ski waardoor de ski draait, maar een gecontroleerde draai van de ski in het horizontale vlak in combinatie met een gedoseerd op de kant zetten van de ski. Pivoteren voor de richting van de ski en het inkanten voor de mate van weerstand van de ski.
Omdat je in dit geval wil dat een ski niet direct aangrijpt en een gesneden bocht maakt, wil je voor dit soort bochten een ski hebben die weinig taillering en dus weinig zelfsturend vermogen heeft. Hoe rechter de ski, des te meer jij hem stuurt (en niet de ski zelf). Een ski met een grote radius heeft dan dus de voorkeur.
Wat rocker helpt ook voor het niet direct aangrijpen van de ski, en dus voor een wat ‘vergevingsgezinder’ karakter: niet elke (onbedoelde) beweging resulteert in een gesneden bocht; wel zo lekker (de Völkl Racetiger SL is een mooi voorbeeld van een slalomski met rocker: als je hem agressief op de kant zet heb je een mooie slalomski die direct stuurt. Zet je hem wat minder op de kant, dan maakt de rocker dat ie heel mooi slipt). Een sidecut die niet helemaal doorloopt naar voren en naar achteren (of een beetje een tapse punt) helpt in dit geval ook. Ski’s als de K2 Super Charger of de Rossignol Pursuit 800 TI hebben juist wél zo’n extreem doorlopende sidecut, dus die grijpen op alles aan en zijn dan ook nauwelijks geslipt te skiën.
Dus…
Als je aangeeft dat een ski niet makkelijk draait, bedenk dan welk soort draaien je precies bedoelt en wat een ski dus niet zo goed doet. Als je dat er dan even bij zet, kan ik je weer veel makkelijker adviseren.
Heel goed! dat is precies mijn kritiek punt op veel reveiws waar het gaat over “makkelijk te draaien”. Wat voor soort draaien hebben we het dan over?
ik ski graag met rustig tempo buckel pistes. daar komt een 4e draai techniek van pas:
“Pivot turns”, dus de ski vlak op de sneeuw, om de as van de mens draaien.
Ik heb uiteindelijk de K2 Marksman gekocht, omdat ik juist dat aspect wilde benadrukken. en het werkt perfect, dit zijn de makkelijkste ski’s om te draaien in bv een pivot-slip drill. Maar met 105mm breedte en 19m radius vallen ze niet onder makkelijk draaien in de zin van slalom carven..